In de kille budgetlobby van het hotel is bijna elke tafel bezet. De tafel met name. Overal waar ik kijk bedekken kleurrijke kaarten, onbegrijpelijke speelborden en pionnen in elk denkbaar formaat en elke denkbare vorm het laminaat van de tafels. Het is Spiel, de grootste spellenbeurs ter wereld. En ik ben er ook. In Essen, Duitsland.
Ik hou best van een spelletje. Op z’n tijd. Ik ben wel te porren voor een potje Rummikub, Risk of desnoods Catan. Een lichte liefhebber.
Deze mensen léven spelletjes. En dat zie je. Het zijn de gamers van twintig jaar geleden. Eens per jaar zien ze het daglicht en verruilen ze massaal voor vier dagen hun keukentafel voor de Messe in Essen. Veertigers in een vaal zwart t-shirt. En je ruikt het.
Ook los van de fysieke weerstand heb ik moeite om te mingelen. Overal op de beurs staan tafels vergelijkbaar aan de tafels in het hotel. Met heel ingewikkelde spellen. Catan-tot-de-derde-macht. Een pijnlijk gebrek aan direct spelinzicht maakt zich van me meester. Hebben deze mensen thuis geoefend? Dit zijn toch spellen die hier op de beurs worden gelanceerd? Met een halve blik op de spelregels hebben ze de werking van alle kaarten, fiches, pionnen en andere frutsels feilloos door.
Maar ik ben er nu toch. Dus ik schuif aan bij een groep hard core Engelse board gamers die zich gaan wagen aan een cross-mediaal strategisch kolonialistisch landje-pik spel. Bord, kaarten, pionnen, tanks, vliegtuigen, artillerie, dobbelstenen én een tablet. Alles erop en eraan.
We redden het niet. Drie kwartier later is het enige zichtbare resultaat van onze inspanningen een serie strak opgelijnde plastic legeronderdelen. Buiten het bord. De spelervaring van de Engelsen en een uitleg van de game designer zelf ten spijt.
Met een grote glimlach sta ik op van tafel en loop ik naar de uitgang.
Het is maar een spelletje.