De overbuurman is een intrigerende man. Hij staat in de deuropening. Benen wijd, handen in zijn zakken. Zijn ogen gaan langzaam van links naar rechts. Zo scant hij de hele straat. Met zijn gele zonnebril en zijn sloffen.
Hij staat daar gerust een paar uur. Hij doet niet veel behalve kijken. Hij kijkt net zolang tot hij oogcontact vindt. Dan zegt hij netjes gedag: “Buurman. Alles goed?” En dan lacht hij. Of hij zwaait. Ik zwaai netjes terug. En dan lacht hij ook.
Als hij uitgekeken is, zet hij drie stappen naar zijn oude, witte Renault met groene strepen. De auto staat altijd op dezelfde plek. Recht voor zijn deur. Het is een lelijke auto, maar hij kijkt verliefd. Aandachtig bestudeert hij elk onderdeel. Hij streelt zijn auto. Zachtjes met de hand. Hij heeft een opvallende voorkeur voor de linker zijspiegel.
Hij opent het portier en gaat zitten. De oude Renault start haperend. Hij laat het portier openstaan. En dan geeft hij gas. Een minuut lang. Hij lacht weer. Hij zet de motor uit en stap uit. Hij drukt het portier voorzichtig dicht. Hij haalt zijn hand nog een keer over de linker zijspiegel voordat hij zijn uitgangspositie weer inneemt. In de deuropening. Benen wijd, handen in de zakken.
Mijn overbuurman is een intrigerende man.
Ik ga recht tegenover hem staan, ook in de deuropening. Kijken hoe hij kijkt. Urenlang.