“We moeten eens praten.” Hoe onheilspellend kan het klinken? Vooraf weet je het eigenlijk al, het gesprek zelf is overbodig. Dit is niet goed.
Het was ook niet goed. Welgeteld tien minuten waren nodig om een periode van ruim twee jaar abrupt ten einde te brengen. Maar wat moet je nog tegen elkaar zeggen als het hoge woord eruit is? Nog meer woorden voegen niets toe. Je wilt alleen maar weg.
Een quasi-medelevend “voor mij is het ook niet makkelijk” bedekte dan ook nauwelijks haar persoonlijke overwinning. Het was alsof ze hier naar toe had gewerkt. Dit was de afgelopen twee jaar haar doel geweest.
Ze was op slag veranderd. De voor haar karakteristieke onzekerheid en nietigheid waren er niet meer. Ze kwam standvastig, kil en afstandelijk over. Haar zachte stem klonk ijzig: “We gaan niet verder met je.”
Gevoelens van onzekerheid en nietigheid maakten zich nu van mij meester. Dit is niet goed. De triviale feiten die aan haar beslissing ten grondslag lagen drongen niet meer tot me door. Langzaam gingen haar woorden over in ruis; een definitieve stoornis tussen zender en ontvanger.
Ik ben werkeloos.
(2003)